stronk
Naar navigatie springen
Naar zoeken springen
Nederlands
Uitspraak
Woordafbreking
- stronk
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | stronk | stronken |
verkleinwoord | stronkje | stronkjes |
Zelfstandig naamwoord
stronk m
- boomstronk (stobbe), onderste dikke stamdeel van een boom.
- Paul Kruzen spuwde in zijn handen, greep de steel vast en hief de bijl boven zijn hoofd. De stronk op het hakblok spleet maar barstte niet uit elkaar. [3]
Hyponiemen
Vertalingen
Gangbaarheid
- Het woord stronk staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd "stronk" herkend door:
97 % | van de Nederlanders; |
98 % | van de Vlamingen.[4] |
Meer informatie
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
Verwijzingen
- ↑ "stronk" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ stronk op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Wieringa, Tommy De heilige Rita 2017 ISBN 9789023458753 pagina 7
- ↑
Weblink bron Gearchiveerde versie “Word Prevalence Values” op ugent.be