strompelt
Nederlands
Uitspraak
Woordafbreking
- strom·pelt
Werkwoord
vervoeging van |
---|
strompelen |
strompelt
- tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van strompelen
- Jij strompelt.
- derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van strompelen
- Hij strompelt.
- (verouderd) gebiedende wijs meervoud van strompelen
- Strompelt!
- ▸ Er wordt sterk aangeraden de emmer minstens 25 meter van je tent te plaatsen zodat een eventuele beer niet je tent in strompelt op zoek naar eten.[1]
Verwijzingen
- ↑ Tim Voors“Alleen, De Pacific Crest Trail te voet van Mexico naar Canada”, eBook: Mat-Zet bv, Soest (2018), Fontaine Uitgevers