stroefheid

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • stroef·heid
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord stroefheid stroefheden
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

stroefheid v [1]

  1. de mate waarin iemand minder vlot is
     Ik probeerde de stroefheid met koude wodka's te bestrijden, maar mijn spraak bleef op slot.[2]
  2. de mate waarin iets minder glad is
     Met het nieuwe asfalt zal Zandvoort een stukje sneller worden. "De stroefheid van dit mengsel is veel hoger dan het oude mengsel, waardoor ze eerder moesten remmen. Dat is nu niet meer nodig. Ze kunnen twee seconden extra snelheid halen op de baan", zegt Bertram van den Brink, de technisch manager die de klus uitvoert.[3]
Synoniemen
Antoniemen
Vertalingen

Gangbaarheid


Verwijzingen

  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. “Tonio : een requiemroman” (2011), De Bezige Bij op Wikipedia, ISBN 9789023467014
  3. Bronlink geraadpleegd op 16 maart 2022 Weblink bron “Circuit Zandvoort in recordtijd op de schop” (15-03-2017), NOS