strobed

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • stro·bed
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord strobed strobedden
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

het strobedo

  1. een bed van stro waarop men kan slapen
    • ,,Vijf jaar geleden begonnen we een Bed & Breakfast met een groot strobed op de hooizolder. Dat was zo'n hit dat we er een strokasteel bijbouwden in de schuur ernaast. Ook dat liep als een trein. [2] 
  2. een laag stro in een stal
    • Veehouders moeten dit jaar veel meer geld neerleggen voor het strobed van hun dieren. Door het slechte zomerweer is de helft minder stro geoogst. Waar normaal 6 ton van een hectare komt, is dat nu zo'n 3 ton. Stro is schaars en daardoor duur. [3] 
Synoniemen
Vertalingen

Gangbaarheid

84 % van de Nederlanders;
79 % van de Vlamingen.[4]

Verwijzingen