strijk

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Josephine Baker doet de strijk
Uitspraak
Woordafbreking
  • strijk
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord strijk strijken
verkleinwoord strijkje strijkjes

Zelfstandig naamwoord

de strijkm

  1. hoeveelheid wasgoed die nog gestreken moet worden
    • Pot ziet juist een toenemende trend van mensen die een huishoudster in dienst nemen. ,,Onder andere voor de strijk, omdat ze daar geen zin in hebben. Ik strijk zelf ook nooit, terwijl ik wel van blousjes hou. Dus ik blijf bij de overtuiging dat echte mannen niet strijken." [3] 
Synoniemen
Verwante begrippen

Werkwoord

vervoeging van
strijken

strijk

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van strijken
    • Ik strijk. 
  2. gebiedende wijs van strijken
    • Strijk! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van strijken
    • Strijk je? 

Gangbaarheid

99 % van de Nederlanders;
99 % van de Vlamingen.[4]

Verwijzingen