strijdvaardigheid

Uit WikiWoordenboek


Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • strijd·vaar·dig·heid
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord strijdvaardigheid strijdvaardigheden
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

de strijdvaardigheidv [1]

  1. bereid om een gevecht aan te gaan
     Dappere ridders die in de eerste plaats met moed zijn toegerust en pas daarna met tastbare wapens die de vijand bij de eerste aanblik reeds zullen afschrikken! Hoe groot moet uw vreugde niet zijn, want met eenzelfde voornemen, dezelfde kracht en strijdvaardigheid gewapend, zullen wij recht op het doel afstevenen waarvoor men de dood niet hoeft te vrezen.[2]
     ' De indruk die hij op anderen maakte, laat zich samenvatten in het woord `terribile'; zijn denkbeelden, zijn werk, kracht en zijn strijdvaardigheid waren titanisch.[3]


Gangbaarheid


Verwijzingen

  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. Joanot Martorell en Martí Joan de Galba
    “Tirant lo Blanc” (1987), Schocken, ISBN 0805238999
  3. Hélène Serafia Haasse
    “De tuinen van Bomarzo” (1968), Em. Querido's Uitgeverij op Wikipedia, ISBN 9789021433585