stottert

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • stot·tert

Werkwoord

vervoeging van
stotteren

stottert

  1. tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van stotteren
    • Jij stottert. 
  2. derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van stotteren
    • Hij stottert. 
  3. (verouderd) gebiedende wijs meervoud van stotteren
    • Stottert!