stopte
Uiterlijk
- stop·te
vervoeging van |
---|
stoppen |
stopte
- enkelvoud verleden tijd van stoppen
- Ik stopte.
- Jij stopte.
- Hij, zij, het stopte.
- Ik stopte.
- ▸ Het was alsof ik bij een onverwacht obstakel minder snel ging lopen of ik stopte zelfs helemaal totdat er iemand anders op het pad langskwam.[1]
- ▸ 'Wat is er?' Olive leek te schrikken van de aanraking en ze stopte met schommelen.[2]
- ▸ Ze stopte het in haar mond en slikte het door.[2]
- Het woord stopte staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- ↑ Tim Voors“Alleen, De Pacific Crest Trail te voet van Mexico naar Canada”, eBook: Mat-Zet bv, Soest (2018), Fontaine Uitgevers
- 1 2 Jessie Burton vert. Marja Borg“De muze” (2017), Luitingh-Sijthoff
, ISBN 9789024574704