stootkracht
Uiterlijk
- Geluid: stootkracht (hulp, bestand)
- stoot·kracht
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | stootkracht | stootkrachten |
verkleinwoord |
- de aanvalskracht van een militaire eenheid of van sporters in een wedstrijd
- De verrassende tactiek pakte in de eerste helft veruit het best uit voor de thuisploeg. De Bock en Meunier waren niet opgewassen tegen de stootkracht van Koulibaly en Depoitre, terwijl Denswil en Engels zich geen raad wisten met hun positie. Dat leverde enkele flinke kansen op voor AA Gent. Depoitre kopte op de paal, Kums schoot naast. Coulibaly kwam echter goed weg toen hij met de voet vooruit ging op Club-doelman Butelle en daarvoor slechts een gele kaart kreeg.[2]
- Rousey was niet opgewassen tegen de stootkracht van Nunes. In de korte tijd wist de kampioene in de bantamgewichtsklasse liefst 27 rake klappen uit te delen.[3]
- (figuurlijk) de kracht en energie waarmee men een zaak aanpakt
- Meteen vanaf de aanname van Obamacare, zeven jaar geleden, hebben de Republikeinen beloofd dit zorgverzekeringsstelsel af te schaffen. Het werd een belangrijke verkiezingsbelofte van Donald Trump, en zo de lakmoesproef van de Republikeinse stootkracht na de machtsovername van november.[4]
- Nog een week te gaan. En willen de voorstanders van een Brits lidmaatschap in de EU het referendum winnen, zullen zij alle zeilen moeten bijzetten. Het pro-Brexit-kamp wint met de dag aan stootkracht.[5]
- [1] aanvalsvermogen
- [2] daadkracht, energie, fut, doorzettingsvermogen, flinkheid, geestkracht, kloekheid, pittigheid, slagkracht, ondernemingslust, wilskracht, pit, puf, werkkracht
- Het woord stootkracht staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.