stoep

Uit WikiWoordenboek
Naar navigatie springen Naar zoeken springen

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • stoep
Woordherkomst en -opbouw
  • In de betekenis van ‘trottoir’ voor het eerst aangetroffen in 1258 [1] [2]
Overerving en ontlening
enkelvoud meervoud
naamwoord stoep stoepen
verkleinwoord stoepje stoepjes

Zelfstandig naamwoord

stoep v/m

  1. meestal stenen verhoging bij de ingang van een woning
    • Zij was de stoep aan het boenen. 
  2. (verkeer) vaak verhoogd onderdeel van een weg bedoeld voor voetgangers
    • De stoep was onbegaanbaar vanwege de vele losliggende tegels. 
    • Jaap loopt op de stoep. 
Synoniemen
Anagrammen
Uitdrukkingen en gezegden
  • op de stoep staan
Hyponiemen
Afgeleide begrippen
Vertalingen

Werkwoord

vervoeging van
stoepen

stoep

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van stoepen
    • Ik stoep. 
  2. gebiedende wijs van stoepen
    • Stoep! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van stoepen
    • Stoep je? 

Gangbaarheid

100 % van de Nederlanders;
100 % van de Vlamingen.[3]

Meer informatie


Verwijzingen