stoelleuning

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

stoelleuning: de rugleuning
stoelleuning: de armleuning
Uitspraak
Woordafbreking
  • stoel·leu·ning
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord stoelleuning stoelleuningen
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

stoelleuning v [1]

  1. de rugleuning of een van de twee armleuningen van een stoel
    • Het gaat over hoofdpersoon Samuel Anderson, bijvoorbeeld, ooit een veelbelovend schrijver maar nu een middelmatige literatuurprofessor aan een kleine universiteit, een man die grote delen van zijn werkdag vergooit aan het spelen van online Elfscape. Een slapzak, ook. Iemand die ‘wilde dat zijn vlees versmolt tot dauw’. Die zich kleiner voelt dan zijn lichaam, ‘alsof zijn geest was gekrompen. Hij gaf in vliegtuigen altijd zijn stoelleuningen op, was op trottoirs altijd degene die opzij ging’. [2] 
    • Over een stoelleuning is een donkergrijze bodywarmer met zonnebloemgele voering gedrapeerd. [3] 

Gangbaarheid

99 % van de Nederlanders;
99 % van de Vlamingen.[4]

Verwijzingen

  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. NRC Auke Hulst 13 oktober 2016
  3. Valens, Anton
    Het compostcirculatieplan 2016 ISBN 978-90-254-4685-7 pagina 14
  4. Bronlink geraadpleegd op 28 april 2020 Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be