stoeate

Uit WikiWoordenboek

Limburgs

Uitspraak
  • IPA: /ˈstʊeɐtɐ/ (Etsbergs)
stamtijd
infinitief verleden
tijd
voltooid
deelwoord
stoeate
steet,
stoot
gestoeate
klasse 7 volledig

Werkwoord

stoeate

  1. stoten
  2. wegwerpen, weggooien
    «Dae doemspieker is geslete, stoeat 'm meh.»
    Die punaise is kapot, gooi hem maar weg.