stoïsch

Uit WikiWoordenboek


Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • sto·isch
Woordherkomst en -opbouw
  • uit het Latijn
stellend vergrotend overtreffend
onverbogen stoïsch stoïscher
verbogen stoïsche stoïschere
partitief stoïsch stoïschers -

Bijvoeglijk naamwoord

stoïsch [1]

  1. op de wijze van een stoïcijn
     In de vroege Romeinse keizertijd sloten aristocraten zichzelf onder invloed van de stoïsche filosofie soms expres een tijdlang op in een sober kamertje, om zich te oefenen in eenzaamheid en armoede.[2]
     Steek ook maar het Zakboekje van Epictetus bij je, want dat bevat wenken voor een ‘juiste houding in uiteenlopende situaties’. Epictetus was een stoïsche wijsgeer uit de eerste eeuw na Christus.[3]
Synoniemen
Vertalingen

Gangbaarheid

48 % van de Nederlanders;
53 % van de Vlamingen.[4]

Meer informatie

Verwijzingen

  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. Bronlink Weblink bron “Oefenen in eenzaamheid” (23/09/2011), HP de Tijd
  3. Bronlink Weblink bron “10 wenken om burn-outklachten voor te zijn” (08/11/2018), HP de Tijd
  4. Bronlink geraadpleegd op 28 april 2020 Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be