stipuleerde

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • sti·pu·leer·de

Werkwoord

vervoeging van
stipuleren

stipuleerde

  1. enkelvoud verleden tijd van stipuleren
    • Ik stipuleerde. 
    • Jij stipuleerde. 
    • Hij, zij, het stipuleerde.