stilletje

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • stil·le·tje
Woordherkomst en -opbouw

Zelfstandig naamwoord

het stilletjeo

  1. verkleinwoord enkelvoud van het zelfstandig naamwoord stil, afgezonderde plaats waar men kan plassen en poepen
  2. verkleinwoord enkelvoud van het zelfstandig naamwoord stille, afgezonderde plaats waar men kan plassen en poepen
  3. dim. tant. zitmeubel met een po
     Besef je niet, dat alles wat in je mond komt naar je buik gaat en op het stilletje wordt uitgeworpen? (vert. Matteüs 15:17)[2]
Synoniemen

Gangbaarheid

64 % van de Nederlanders;
59 % van de Vlamingen.[3]

Verwijzingen

  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. Bronlink geraadpleegd op 2 augustus 2020 Weblink bron
    E. Straat geciteerd door Maarten ’t Hart
    “Op de plee” (3 juli 1998) op nrc.nl op Wikipedia
  3. Bronlink geraadpleegd op 28 april 2020 Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be