stiksel

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

delen van een schoen met ontbrekend stiksel
Uitspraak
Woordafbreking
  • stik·sel
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord stiksel stiksels
verkleinwoord stikseltje stikseltjes

Zelfstandig naamwoord

het stikselo

  1. een verbinding gemaakt met naald en draad
    • De sjah droeg de witte tulband van een Mekkaganger, een gouden kroontje als teken van zijn waardigheid tussen de windsels gestoken. Zijn lange witte tuniek van een gladde lichte stof was versierd met blauwe en goudkleurige draad, terwijl zijn blauwe puntschoenen met bloedrood stiksel waren afgezet. Hij had een vage blik in zijn ogen, de blik van iemand die zich hartgrondig verveelt. [2] 
    • De randen van zijn blikveld leken te schemeren. Hij had het plotselinge besef dat hij de gezichten van zijn dorpsgenoten zag door de ogen die hij zo lang had gevreesd... de ogen, waarvan hij het stiksel had losgeknipt. [3] 
    • Als we de gigantische bioscoopzaal betreden, is het nauwelijks voor te stellen dat het hele complex in negen maanden gebouwd is. Ik zie rococo-achtige versieringen met engeltjes en plantmotieven tot in de nok, prachtige muurschilderingen en vooraan een bijzonder gordijn waarop bucolische taferelen zijn geborduurd. Escott streelt het fluweel. ‘De detaillering is fascinerend, op alle niveaus, tot het stiksel hier op het gordijn.’[4] 
Synoniemen
Vertalingen

Gangbaarheid

98 % van de Nederlanders;
96 % van de Vlamingen.[5]

Verwijzingen

  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. Gordon,Noah
    De Heelmeester Vertaald door Thomas Mass [2006] ISBN 978-90-245-5496-6 pagina 261
  3. Olde Heuvelt, Thomas
    HEX [2016] ISBN 978-90-245-7334-9 pagina 331
  4. de Standaard 4 NOVEMBER 2017
  5. Bronlink geraadpleegd op 28 april 2020 Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be