stijgen
Uiterlijk
- stij·gen
- In de betekenis van ‘omhooggaan’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1100.[1]
- erfwoord: Middelnederlands stīghen, uit Oudnederlands stīgan, ontwikkeld uit Oergermaans *stīgan- ‘omhooggaan, klimmen’, bij de Indo-Europese wortel *steigʰ- ‘stappen, stijgen’, waartoe ook Oudiers tíagu ‘ik ga, schrijd’, Oudgrieks steíkhein ‘gaan, lopen’ en Sanskrit stighnoti ‘hij loopt’ behoren.[2] Evenals Nederduits stiegen, Duits steigen en Fries stige.
stamtijd | ||
---|---|---|
onbepaalde wijs |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
stijgen |
steeg |
gestegen |
klasse 1 | volledig |
stijgen
- ergatief naar boven gaan, toenemen
- De heteluchtballon steeg langzaam.
- De koersen zullen niet stijgen, eerder dalen.
1. naar boven gaan, toenemen
- Het woord stijgen staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "stijgen" herkend door:
99 % | van de Nederlanders; |
99 % | van de Vlamingen.[3] |
- ↑ "stijgen" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ stijgen op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be
Categorieën:
- Woorden in het Nederlands
- Woorden in het Nederlands van lengte 7
- Woorden in het Nederlands met audioweergave
- Woorden met 2 lettergrepen in het Nederlands
- Woorden in het Nederlands met IPA-weergave
- Erfwoord in het Nederlands
- Sterk werkwoord klasse 1 in het Nederlands
- Werkwoord in het Nederlands
- Niet-samengesteld werkwoord in het Nederlands
- Ergatief werkwoord in het Nederlands
- Woordenlijst Nederlandse Taal
- Prevalentie Nederland 99 %
- Prevalentie Vlaanderen 99 %