stiefzwager
Nederlands
Uitspraak
- Geluid: stiefzwager (hulp, bestand)
- IPA: /ˈstifswaɣər/
Woordafbreking
- stief·zwa·ger
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | stiefzwager | stiefzwagers |
verkleinwoord | - | - |
Zelfstandig naamwoord
de stiefzwager m
- stiefbroer van een echtgenoot
- De oude juffrouw Gomard (…) geeft toe, van haar moeder gehoord te hebben, dat Andersen eigenlijk de zoon van haar schoonvader was, dus haar stiefzwager. [2]
- echtgenoot van een stiefzuster of stiefbroer
- Het zijn deze kinderen, die (…) werden bezocht door hun stiefzwager. Deze H. E. is n.l. gehuwd met een dochter uit het eerste huwelijk van W. en woont te Amsterdam. [3]
Gangbaarheid
- Het woord 'stiefzwager' staat niet in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Taalunie.
Verwijzingen
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ "De sprookjesdichter Andersen. Een neef van Madame Dubarry?" in: Haagsche Courant nr. 16213 (12 december 1935); p. 11 (3e blad p. 3) kol. 4; geraadpleegd 2016-12-16
- ↑ "Ook communistische laster" in: Tilburgsche Courant jrg. 65 nr. 10933 (13 augustus 1929); p. 2 kol. 1; geraadpleegd 2016-12-16