stiefbroer

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • stief·broer
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord stiefbroer stiefbroers
verkleinwoord stiefbroertje stiefbroertjes

Zelfstandig naamwoord

de stiefbroerm

  1. zoon uit een voorafgaand huwelijk van iemands tweede vader of moeder
    • Zijn stiefbroer was een stuk ouder, maar ze konden het goed met elkaar vinden. 
  2. zoon uit een later huwelijk van iemands eigen vader of moeder
    • Toen zijn vader hertrouwde kreeg zijn zelfs nog een stiefbroer. 
Synoniemen

Gangbaarheid

99 % van de Nederlanders;
99 % van de Vlamingen.[1]

Meer informatie

Verwijzingen

  1. Bronlink geraadpleegd op 28 april 2020 Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be