stereo

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • ste·reo
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord stereo stereo's
verkleinwoord stereootje stereootjes

Zelfstandig naamwoord

de stereov

  1. (elektronica) stereofonie
  2. (elektronica) stereo-installatie
  3. (wiskunde) stereometrie
stellend
onverbogen stereo
verbogen -

Bijvoeglijk naamwoord

stereo

  1. (elektronica) (van geluid) over twee sporen of kanalen.
    • Het geluid was stereo en van goede kwaliteit. 
Antoniemen
Hyponiemen
Afgeleide begrippen

Gangbaarheid

99 % van de Nederlanders;
99 % van de Vlamingen.[2]

Meer informatie

Verwijzingen