steek af

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • steek af
Woordherkomst en -opbouw

Werkwoord

vervoeging van
afsteken

steek af

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van afsteken
    • Ik steek af. 
  2. gebiedende wijs van afsteken
    • Steek af! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van afsteken
    • Steek je af? 


Gangbaarheid