statisticus
Nederlands
Uitspraak
- Geluid: statisticus (hulp, bestand)
Woordafbreking
- sta·tis·ti·cus
Woordherkomst en -opbouw
- Afgeleid van statistiek met het achtervoegsel -icus
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | statisticus | statisticussen statistici |
verkleinwoord | statisticusje | statisticusjes |
Zelfstandig naamwoord
de statisticus m
- (beroep) (wiskunde) iemand die zich bezighoudt met statistiek
- De statisticus gaf een college statistiek.
Verwante begrippen
Gangbaarheid
- Het woord statisticus staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "statisticus" herkend door:
95 % | van de Nederlanders; |
95 % | van de Vlamingen.[1] |
Meer informatie
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
Verwijzingen
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be
Categorieën:
- Woorden in het Nederlands
- Woorden in het Nederlands van lengte 11
- Woorden in het Nederlands met audioweergave
- Achtervoegsel -icus in het Nederlands
- Zelfstandig naamwoord in het Nederlands
- Beroep in het Nederlands
- Wiskunde in het Nederlands
- Woordenlijst Nederlandse Taal
- Prevalentie Nederland 95 %
- Prevalentie Vlaanderen 95 %