stationsplein

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

stationsplein
Uitspraak
Woordafbreking
  • sta·ti·ons·plein
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord stationsplein stationspleinen
verkleinwoord stationspleintje stationspleintjes

Zelfstandig naamwoord

stationsplein o [1]

  1. grote open ruimte voor een station
     Buiten op het Stationsplein trad dat zonderling lichte gevoel in, alsof hij met zijn kleren van alledag en met zijn identiteitspapieren ook zijn lichaam, zijn fysieke zwaarte had opgeborgen.[2]
     De geldautomaat zat in de gevel van het bedrijfspand van Convair aan het Stationsplein Zuid-West.[3]
Vertalingen

Gangbaarheid

Meer informatie

Verwijzingen

  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. “Advocaat van de Hanen” (1990), De Bezige Bij op Wikipedia, ISBN 9789023479925
  3. Bronlink geraadpleegd op 10 maart 2022 Weblink bron “Plofkraak op geldautomaat Schiphol-Oost” (06-06-2020), NOS