stapper

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

[3] stappers
Uitspraak
Woordafbreking
  • stap·per
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord stapper stappers
verkleinwoord stappertje stappertjes

Zelfstandig naamwoord

de stapperm

  1. (informeel), (schoeisel) wandelschoen
    • Afgezien van dechique jas was de man gekleed in een lichtblauwe trui met in witte letters CLUB MED erop gestikt, een Schots geruite broek en natte, maar zo te zien gloednieuwe bruine Italiaanse stappers. [2] 
    • Zijn kleren vormen geen aanwijzingen: stevige stappers, zwarte broek van moleskin, een leren jasje dat ooit zwart is geweest, maar nu tot grijs is afgedragen. Als je hem ergens tussen de mensen zag lopen zou je denken 'architect' of 'lector filosofie. Maar waarschijnlijk zou je hem over het hoofd zien. [3] 
  2. iemand die vaak naar een café of andere uitgaansgelegenheid gaat
    • Moeder denkt dat stomdronken stapper zoon is en biedt hem slaapplaats aan.[4] 
  3. iemand die loopt, iemand die een lange trektocht maakt
Synoniemen
Hyponiemen
Vertalingen

Gangbaarheid

97 % van de Nederlanders;
96 % van de Vlamingen.[5]

Meer informatie

Verwijzingen

  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. Valens, Anton
    Het boek ont [2012] ISBN 978-90-457-0473-9 pagina 12
  3. Mitchell, David
    Tijdmeters Vertaald door Harm Damsma en Niek Miedema [1988] ISBN 978-90-468-1748-3 pagina 189
  4. Tubantia Tom Tates 31-OKTOBER-2017
  5. Bronlink geraadpleegd op 28 april 2020 Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be