stamhouder

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

de geboorte van de nieuwe stamhouder
Uitspraak
Woordafbreking
  • stam·hou·der
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord stamhouder stamhouders
verkleinwoord stamhoudertje stamhoudertjes

Zelfstandig naamwoord

de stamhouderm

  1. oudst levende zoon van een man, die het geslacht in de mannelijke lijn in stand moet houden; de zoon en troonopvolger
    • De prins heeft uit zijn huwelijk met journalist Annemarie de Gualthérie van Weezel drie kinderen, onder wie zijn stamhouder prins Carlos Enrique.[2] 
    • De eerste stamhouder treedt sinds kort als ’patatbakker’ in de voetsporen van zijn vader EMILE RATELBAND (68), maar blijkt intussen op dat gebied nóg succesvoller te zijn dan de positiviteitsgoeroe zelf. Voor het eerst vertelt hij openhartig over zijn eigen succes en de relatie met zijn soms zo omstreden vader.[3] 
Vertalingen

Gangbaarheid

98 % van de Nederlanders;
91 % van de Vlamingen.[4]

Verwijzingen

  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. de Telegraaf 27 januari 2018
  3. de Telegraaf Harrie Nijen Twilhaar 29 juni 2017
  4. Bronlink geraadpleegd op 28 april 2020 Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be