stakker
Nederlands
Uitspraak
Woordafbreking
- stak·ker
Woordherkomst en -opbouw
- Leenwoord uit het Noors, in de betekenis van ‘stumper’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1871 [1]
- Ontleend aan het IJslands staf karl ("stok-man"), een landloper, een zwerver.
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | stakker | stakkers |
verkleinwoord | stakkertje | stakkertjes |
Zelfstandig naamwoord
stakker m
- een persoon die ongeluk kent, een sukkel
Synoniemen
Afgeleide begrippen
Vertalingen
1. een persoon die ongeluk kent, een sukkel
Gangbaarheid
- Het woord stakker staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd "stakker" herkend door:
99 % | van de Nederlanders; |
98 % | van de Vlamingen.[2] |