staar

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • staar
Woordherkomst en -opbouw
  • In de betekenis van ‘oogziekte’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1778 [1]
  • [2] [3] [4]
enkelvoud meervoud
naamwoord staar
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

de staarv / m [5]

  1. (medisch) oogziekte die gekenmerkt wordt door een vertroebeling van de ooglens
     De twaalf verschillende lampentypen kunnen volgens Signify gebruikt worden in uiteenlopende omgevingen, zoals kantoren, scholen, fitnesscentra, winkels, magazijnen en het openbaar vervoer. Sommige modellen zijn zelfs geschikt voor een diepe reiniging bij bijvoorbeeld toiletten. Zij hebben ook sensoren waarmee ze de aanwezigheid van een mens of een dier kunnen aanvoelen. Ze gaan dan alleen aan als er niemand in de buurt is. UV-straling kan huidkanker en staar veroorzaken.[6]
  2. (medisch) oogziekte die gekenmerkt wordt door een verhoogde druk van het glasvocht
Synoniemen
Hyponiemen
Afgeleide begrippen
Vertalingen
enkelvoud meervoud
naamwoord staar staren
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

de staarm [7]

  1. melkvat [8]
  2. (verouderd) spreeuw [9]

Werkwoord

vervoeging van
staren

staar

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van staren
    • Ik staar. 
  2. gebiedende wijs van staren
    • Staar! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van staren
    • Staar je? 

Gangbaarheid

100 % van de Nederlanders;
95 % van de Vlamingen.[10]

Meer informatie

Verwijzingen


Noors

Werkwoord

staar

  1. verouderde spelling of vorm van står tot 1917
(verouderd) tegenwoordige tijd van staa


Nynorsk

Werkwoord

staar

  1. verouderde spelling of vorm van står tot 1917
(verouderd) tegenwoordige tijd van staa