spuugsel

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • spuug·sel
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord spuugsel spuugsels
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

het spuugselo

  1. slijm en speeksel dat uit de mond is gespuugd
    • Overal liggen resten spuugsel. Voor hen is het een sport om die stengels zo ver mogelijk te spugen. Twee vissen die we gevangen hadden, lagen dagen in de blakende hitte op het dek te rotten. De keuken is een catastrofe. Ik heb wel veel bewondering voor onze Filippijnse kok Greg. [3] 
    • De Bilzen eist dat het stadsbestuur snel maatregelen neemt tegen het spuwen op straat en richtte een verzoekschrift aan de gemeenteraad. 'We storen ons enorm aan het spuwen op straat', zucht Van Dyck. 'Dat is niet alleen een onappetijtelijk zicht, bewoners moeten de onsmakelijke troep voor hun deur met liters water te lijf gaan. Voor veel winkels vormt spuugsel een ware plaag. Daarnaast worden besmettelijke ziektes verspreid door het gerochel, onder meer tuberculose. Alle bewoners van onze drukbevolkte buurt werden twee jaar geleden nog gevraagd om zich te laten onderzoeken. Een bewijs dat tuberculose in Antwerpen Noord opnieuw veel voorkomt.' [4] 
    • De twee vertolken momenteel een rol in het toneelstuk van Arthur Miller, waarin Johansson een zeventienjarig meisje in de jaren vijftig speelt, en Schreiber haar oom. Een verhitte scène werd wel heel realistisch toen Schreibers spuugsel Johansson recht op het voorhoofd trof. [5] 
    • Maar vorige week beleefden de broers de schrik van hun leven. Tijdens een manifestatie zondag werd hun winkeltje besmeurd met verf en bier en spuugsel. De betogers, met maskers van varkenskoppen op en zwaaiend met toortsen, richtten plots hun woede op de zaak omdat die volgens hen symbool stond voor de teloorgang van de buurt en de groeiende ongelijkheid tussen enerzijds the locals die amper rondkomen en werkloos hun dagen slijten en anderzijds de jonge, stedelijke inwijkeling (de tweeling dus) die koketteert met luxueuze prullen. [6] 
  2. sputum uit de longen dat men uitspuugt
  3. maaginhoud die men uitspuugt
Synoniemen

Gangbaarheid

79 % van de Nederlanders;
92 % van de Vlamingen.[7]


Verwijzingen