sputter

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • sput·ter

Werkwoord

vervoeging van
sputteren

sputter

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van sputteren
    • Ik sputter. 
  2. gebiedende wijs van sputteren
    • Sputter! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van sputteren
    • Sputter je?