spurten

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • spur·ten
Woordherkomst en -opbouw
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
spurten
spurtte
gespurt
zwak -t volledig

Werkwoord

spurten

  1. onovergankelijk korte tijd extra vaart maken
  2. onovergankelijk (sport) in een race korte tijd het tempo sterk verhogen om andere deelnemers af te schudden
Synoniemen

Zelfstandig naamwoord

de spurtenmv

  1. meervoud van het zelfstandig naamwoord spurt
Synoniemen

Gangbaarheid

95 % van de Nederlanders;
98 % van de Vlamingen.[2]

Verwijzingen


Noors

Woordafbreking
  • spur·ten
Naar frequentie > 50000

Zelfstandig naamwoord

spurten, m

  1. bepaalde vorm nominatief enkelvoud van spurt


Nynorsk

Woordafbreking
  • spur·ten

Zelfstandig naamwoord

spurten, m

  1. bepaalde vorm nominatief enkelvoud van spurt