sprokkel

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • sprok·kel

Werkwoord

vervoeging van
sprokkelen

sprokkel

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van sprokkelen
    • Ik sprokkel. 
  2. gebiedende wijs van sprokkelen
    • Sprokkel! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van sprokkelen
    • Sprokkel je? 

Gangbaarheid

95 % van de Nederlanders;
94 % van de Vlamingen.[1]

Meer informatie

Verwijzingen

  1. Bronlink geraadpleegd op 28 april 2020 Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be