sprek

Uit WikiWoordenboek

Noors

Uitspraak
Woordafbreking
  • sprek
Woordherkomst en -opbouw

Afkomstig van het Oudnoorse woord sprækr.

Bijvoeglijk naamwoord

sprek

  1. kras
    «De spreke deltakerne avslutter turen på 976 meter over havet, og nyter utsikten fra den mest besøkte fjelltoppen i Fusa.»
    De krasse deelnemers beëindigen de reis op 976 meter boven de zeespiegel en genieten van het uitzicht vanaf de meest bezochte bergtop in Fusa.
  2. sterk, vitaal
    «Vi er et team av spreke malere som har lang malererfaring.»
    Wij zijn een team van sterke schilders met een lange schilderervaring.
  3. fit, kwiek, sportief
    «Jeg var syk, men nå er jeg ganske sprek igjen.»
    Ik was ziek, maar nu ben ik mooi weer fit.
Verbuiging
stellend vergrotend overtreffend
onbepaald
(sterk)
m/v enkelvoud sprek sprekere sprekest
o enkelvoud sprekt
meervoud spreke
bepaald
(zwak)
enkelvoud en
meervoud
spreke sprekere sprekeste
Synoniemen
Afgeleide begrippen


Nynorsk

Uitspraak
Woordafbreking
  • sprek
Woordherkomst en -opbouw

Afkomstig van het Oudnoorse woord sprækr.

Bijvoeglijk naamwoord

sprek

  1. kras
  2. sterk, vitaal
  3. fit, kwiek, sportief
Verbuiging
stellend vergrotend overtreffend
onbepaald
(sterk)
m/v enkelvoud sprek sprekare sprekast
o enkelvoud sprekt
meervoud spreke
bepaald
(zwak)
enkelvoud en
meervoud
spreke sprekare sprekaste
Synoniemen
Afgeleide begrippen

Zelfstandig naamwoord

sprek o

  1. een dorre tak.
Verbuiging
o enkelvoud meervoud
onbepaald bepaald onbepaald bepaald
nominatief   sprek     spreket     sprek     spreka  
genitief                
bijvorm enkelvoud meervoud
onbepaald bepaald onbepaald bepaald
nominatief               spreki  
genitief