spreid

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • spreid

Werkwoord

vervoeging van
spreiden

spreid

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van spreiden
    • Ik spreid. 
  2. gebiedende wijs van spreiden
    • Spreid! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van spreiden
    • Spreid je?