sprankel

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • spran·kel

Werkwoord

vervoeging van
sprankelen

sprankel

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van sprankelen
    • Ik sprankel. 
  2. gebiedende wijs van sprankelen
    • Sprankel! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van sprankelen
    • Sprankel je? 

Gangbaarheid

95 % van de Nederlanders;
97 % van de Vlamingen.[1]

Verwijzingen

  1. Bronlink geraadpleegd op 28 april 2020 Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be