sprank

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • sprank
Woordherkomst en -opbouw
  • eerst vermeld 1540 [1]
enkelvoud meervoud
naamwoord sprank spranken
verkleinwoord sprankje sprankjes

Zelfstandig naamwoord

sprank v/m [2]

  1. een klein beginnetje
    • Wat zo vreemd was, was dat ze bij die vrolijke muziek heel ernstig keek. Geen sprankje plezier. En dit contrast met de vrolijke draaiorgelmuziek vond ik beangstigend. [3] 
    • Of reageerde ik misschien op het geprefabriceerde van de dagen in deze wereld, op de vastgelegde routines die we hadden en die alles zo voorspelbaar maakten dat we in vermaak moesten investeren om een sprankje intensiteit te voelen? [4] 
    • Nicht Coosje Boudier vertelt, dat in Den Haag meisjes met Duitse officieren in de Rotonde zitten te borrelen. Hebben ze dan geen sprank eergevoel, en trots en schaamte[5] 
Synoniemen
Afgeleide begrippen
Vertalingen

Gangbaarheid

85 % van de Nederlanders;
57 % van de Vlamingen.[6]

Verwijzingen

  1. sprank op website: Etymologiebank.nl
  2. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  3. Swaab, Dick
    Ons creatieve brein [2016] ISBN 978-90-450-3057-9 pagina 235
  4. Knausgard,Karl
    Liefde vertaald door Marianne Molenaar [2009] ISBN 978-90-445-2204-4 pagina 72
  5. Volkskrant 19 mei 2015, uit een dagboek Utrecht, 19 mei 1940
  6. Bronlink geraadpleegd op 28 april 2020 Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be