sportrecord
Nederlands
Uitspraak
- Geluid: sportrecord (hulp, bestand)
Woordafbreking
- sport·re·cord
Woordherkomst en -opbouw
- samenstelling van sport en record
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | sportrecord | sportrecords |
verkleinwoord | - | - |
Zelfstandig naamwoord
het sportrecord o
- (sport) record op sportgebied
- Ge zult moeten lachen om een sportrecord en uw eigen overtuiging moeten verkondigen ten aanzien van dood en hiernamaals.[1]
Gangbaarheid
Verwijzingen
- ↑ IJmuider Courant, 26 augustus 1954