sportklas

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • sport·klas
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord sportklas sportklassen
verkleinwoord sportklasje sportklasjes

Zelfstandig naamwoord

de sportklasv

  1. (onderwijs) groep leerlingen met een lesprogramma waarin naar verhouding veel lichaamsbeweging is opgenomen
    In Nederland gaat het om een lesprogramma voor het hele jaar, vaak gericht op leerlingen die een loopbaan in de sport nastreven; in België gaat het om een periode van enkele dagen waarin lichamelijke opvoeding wordt gegeven in een sportaccommodatie.
     Mijn klas is een sportklas, dan sport je vier keer per week.[1]
     Het schoolleven moet vooral ‘leuk’ zijn: open dag pretpakketjes, mascottes, The After Cito Parties, dans- en sportklassen.[2]
  2. (sport) groep mensen die gezamenlijk les krijgen in een bepaalde vorm van lichaamsbeweging
     In uw boek beschrijft u alledaagse situaties, zoals de rij in de saladebar, of de marteling van een geritualiseerd sportklasje.[3]
     Volgens directeur Patrick Rijnbeek van branchevereniging NL Actief “haal je de 103 decibel niet in een sportklas”. Voor hem is het belangrijkste verschil dat de komende jaren in kaart gebracht wordt hoe hard het geluid wél is in de fitnesscentra - iets wat nu niet bekend is.[4]

Gangbaarheid

Meer informatie

Verwijzingen

  1. Bronlink geraadpleegd op 18 oktober 2021 Weblink bron
    Joke Mat
    “‘Je krijgt heel erg een band met je paard’” (8 april 2017) op nrc.nl
  2. Bronlink geraadpleegd op 18 oktober 2021 Weblink bron
    E.H.De Voogd
    “Leerlingenwerving 1” (19 februari 2011) op nrc.nl
  3. Bronlink geraadpleegd op 18 oktober 2021 Weblink bron
    Jonas Kooyman
    “‘Millennials hebben geleerd dat bedrog loont’” (16 april 2020) op nrc.nl
  4. Bronlink geraadpleegd op 18 oktober 2021 Weblink bron
    Floor Bouma
    “Ook bioscopen en sportscholen moeten zich houden aan geluidsregels” (6 december 2018) op nrc.nl