spoot
Uiterlijk
- spoot
vervoeging van |
---|
spuiten |
spoot
- enkelvoud verleden tijd van spuiten
- Ik spoot.
- Jij spoot.
- Hij, zij, het spoot.
- Ik spoot.
- ▸ Een van de andere jongens kreeg die avond zijn trailnaam. Ik had hem gevraagd de wijn vast open te trekken. Hij draaide de kurkentrekker de fles in en de wijn spoot over hem heen. De fles bleek namelijk geen kurk, maar een draaidop te hebben.[1]
- ▸ Volledig gekleed stapte ik het bad in en spoot er shampoo bij.[1]
- Het woord spoot staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "spoot" herkend door:
65 % | van de Nederlanders; |
63 % | van de Vlamingen.[2] |
- ↑ 1,0 1,1 Tim Voors“Alleen, De Pacific Crest Trail te voet van Mexico naar Canada”, eBook: Mat-Zet bv, Soest (2018), Fontaine Uitgevers
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be