spoorkaartje

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

spoorkaartje
Uitspraak
Woordafbreking
  • spoor·kaart·je
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord spoorkaartje spoorkaartjes
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

spoorkaartje o [1]

  1. (spoorwegen) een vervoerbewijs voor het reizen met de trein dat aangeeft dat men voor de treinreis (en in sommige gevallen voor een specifieke stoel) betaald heeft
     Als Levin het nu maar had kunnen begrijpen, zoals hij begreep dat men het loket waar men een spoorkaartje moet kopen alleen kan bereiken door kalm in de rij te gaan staan, dan zou hij zich niet gegriefd hebben gevoeld en zich niet geërgerd hebben, maar niemand kon hem uitleggen waarom de moeilijkheden bestonden, die hij bij het behartigen van zijn zaken ondervond.[2]
     De fans van de Amsterdamse club reizen met de combiregeling, waarbij toegangsbewijs en spoorkaartje samengaan. NS zet in principe negen treinen in en moet nog kijken of het logisitiek allemaal te behappen is. Eerder vervoerde de NS 16.000 voetbalsupporters met speciale treinen naar een bekerfinale, maar toen ging het om de aanhangers van twee clubs die niet uit de stad kwamen, waar de finale werd gespeeld.[3]
Synoniemen
Vertalingen

Gangbaarheid

Meer informatie

Verwijzingen