spoog

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • spoog

Werkwoord

vervoeging van
spugen

spoog

  1. enkelvoud verleden tijd van spugen
    • Ik spoog. 
    • Jij spoog. 
    • Hij, zij, het spoog. 
     Jezus nam de blinde man apart, spoog in zijn handen en wreef dat op de oogleden van de blinde.[1]
Synoniemen
Opmerkingen

Spoog is tegenwoordig weinig gangbaar; spugen wordt meestal zwak vervoegd (ook in de voltooide tijd).

Gangbaarheid

60 % van de Nederlanders;
42 % van de Vlamingen.[2]

Verwijzingen

  1. Bronlink geraadpleegd op 31 maart 2023 Weblink bron
    Anil Ramdas
    “De Molukse Kerk” (2 september 2009) op nrc.nl
  2. Bronlink geraadpleegd op 28 april 2020 Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be