spioneer

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • spi·o·neer

Werkwoord

vervoeging van
spioneren

spioneer

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van spioneren
    • Ik spioneer. 
  2. gebiedende wijs van spioneren
    • Spioneer! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van spioneren
    • Spioneer je?