spijker

Uit WikiWoordenboek
Naar navigatie springen Naar zoeken springen
Een spijker.

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • spij·ker
Woordherkomst en -opbouw
  • In de betekenis van ‘nagel’ voor het eerst aangetroffen in 1284 [1] [2]
enkelvoud meervoud
naamwoord spijker spijkers
verkleinwoord spijkertje spijkertjes

Zelfstandig naamwoord

spijker

  1. m (techniek) een metalen pin waarmee twee voorwerpen door doorboring vast verbonden kunnen worden [3]
    • Hij is erg onhandig; hij kan nog geen spijker in een stuk hout slaan! 
  2. o een opslagplaats voor graan
Synoniemen
Hyponiemen
Afgeleide begrippen
Uitdrukkingen en gezegden

De spijker op de kop slaan.

  • Zeggen waar het om draait.

Spijkers met koppen slaan

  • Zonder omwegen op z'n doel af gaan.

Spijkers op laag water zoeken.

Vertalingen

Werkwoord

vervoeging van
spijkeren

spijker

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van spijkeren
    • Ik spijker. 
  2. gebiedende wijs van spijkeren
    • Spijker! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van spijkeren
    • Spijker je? 

Gangbaarheid

100 % van de Nederlanders;
100 % van de Vlamingen.[4]

Meer informatie

Verwijzingen