spelpeil
Nederlands
Uitspraak
Woordafbreking
- spel·peil
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | spelpeil | spelpeilen |
verkleinwoord |
Zelfstandig naamwoord
het spelpeil o
- (sport) de kwaliteit, het niveau van het sporten
- ▸ Na de pauze zakte het spelpeil naar een bedenkelijk niveau.[2]
- ▸ Bij de bridgeschool kan iedereen terecht. Dat gaat van de beginner tot de ver gevorderde, maar ook van clubs die eens bepaalde aspecten van het spel onder de aandacht willen brengen van de leden. „En vorig seizoen hebben we de cursus ‘spelpeil ontwikkeling’ gedaan. Kon je als clubspeler kienen uit drie niveau’s. Gedurende drie avonden hebben we toen diverse onderdelen belicht. Dat doen we dit seizoen weer belangstelling was hartstikke groot.”[3]
Synoniemen
Gangbaarheid
- Het woord spelpeil staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "spelpeil" herkend door:
71 % | van de Nederlanders; |
65 % | van de Vlamingen.[4] |
Verwijzingen
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Weblink bron “Feyenoord na grimmig duel nog niet zeker van plek 3” (26-04-2015), Tubantia
- ↑ Weblink bron “Twentse Bridgeschool viert 12,5-jarig jubileum met alle (oud)leden” (15-09-2015), Tubantia
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be