spelpeil

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • spel·peil
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord spelpeil spelpeilen
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

het spelpeilo

  1. (sport) de kwaliteit, het niveau van het sporten
     Na de pauze zakte het spelpeil naar een bedenkelijk niveau.[2]
     Bij de bridgeschool kan iedereen terecht. Dat gaat van de beginner tot de ver gevorderde, maar ook van clubs die eens bepaalde aspecten van het spel onder de aandacht willen brengen van de leden. „En vorig seizoen hebben we de cursus ‘spelpeil ontwikkeling’ gedaan. Kon je als clubspeler kienen uit drie niveau’s. Gedurende drie avonden hebben we toen diverse onderdelen belicht. Dat doen we dit seizoen weer belangstelling was hartstikke groot.”[3]
Synoniemen

Gangbaarheid

71 % van de Nederlanders;
65 % van de Vlamingen.[4]

Verwijzingen

  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. Bronlink Weblink bron “Feyenoord na grimmig duel nog niet zeker van plek 3” (26-04-2015), Tubantia
  3. Bronlink Weblink bron “Twentse Bridgeschool viert 12,5-jarig jubileum met alle (oud)leden” (15-09-2015), Tubantia
  4. Bronlink geraadpleegd op 28 april 2020 Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be