speelvogel

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • speel·vo·gel
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord speelvogel speelvogels
verkleinwoord - -

Zelfstandig naamwoord

speelvogel m

  1. weinig ernstig persoon die steeds weer nieuwe dingen bedenkt om zich te vermaken
    • Bijna iedereen had medelijden met de clown van het peloton, de speelvogel die in 1991 wegens een rugblessure met wielerpensioen ging. [1]

Gangbaarheid

64 % van de Nederlanders;
100 % van de Vlamingen.[2]

Verwijzingen