speelgeld

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

[2] 'geld' dat met gebruikt in een spel
Uitspraak
Woordafbreking
  • speel·geld
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord speelgeld speelgelden
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

het speelgeldo

  1. geld waarmee je kunt gokken (en dus ook kunt verliezen zonder dat het al teveel pijn doet)
    • De dip in de koers gaat zo ver, dat veilig geleken Turbo’s, u weet wel die met een stoploss ruim onder de grafische stop, alsnog in de paniekfase worden uitgestopt, waarna de koers er als een katapult van door gaat. De koers herstelt, u zit met een megaverlies. En ga nu niet denken dat u dat megaverlies rap kunt terugverdienen, want uw speelgeld is drastisch geslonken. U kunt verder spelen met veel kleinere investeringen.[1] 
  2. geld dat binnen een spel wordt gebruikt
    • Het casino kan geen uitspraken doen over hoeveel geld er mogelijk nog in de kluizen ligt en of dit ook verzekerd is. „We gaan er vanuit dat al het speelgeld is gesmolten”, zegt de woordvoerder. „Ook het geld in de automaten zal wel opgebrand zijn.” Tijdens de sloop moet duidelijk worden hoe de kluizen er aan toe zijn.[2] 
Synoniemen
Verwante begrippen
Vertalingen

Gangbaarheid

98 % van de Nederlanders;
97 % van de Vlamingen.[3]

Meer informatie

Verwijzingen

  1. de Telegraaf NICO BAKKER 02 sep. 2015
  2. de Telegraaf 29 aug. 2017
  3. Bronlink geraadpleegd op 28 april 2020 Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be