spectator
Naar navigatie springen
Naar zoeken springen
Nederlands
Uitspraak
Woordafbreking
- spec·ta·tor
Woordherkomst en -opbouw
- Leenwoord uit het Latijn, in de betekenis van ‘toeschouwer’ voor het eerst aangetroffen in 1565 [1]
- afgeleid van het Latijnse spectare met het achtervoegsel -ator [2]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | spectator | spectators spectatoren |
verkleinwoord | spectatortje | spectatortjes |
Zelfstandig naamwoord
spectator m
Gangbaarheid
- Het woord spectator staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd "spectator" herkend door:
80 % | van de Nederlanders; |
87 % | van de Vlamingen.[3] |
Meer informatie
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
Verwijzingen
- ↑ "spectator" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ spectator op website: Etymologiebank.nl
- ↑
Weblink bron Gearchiveerde versie “Word Prevalence Values” op ugent.be