spatel

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • spa·tel
Woordherkomst en -opbouw
  • Leenwoord uit het middeleeuws Latijn, in de betekenis van ‘platte lepel’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1351 [1]
enkelvoud meervoud
naamwoord spatel spatels
verkleinwoord spateltje spateltjes

Zelfstandig naamwoord

de spatelv / m

  1. (huishouden), (gereedschap) spaan, lepel e.d. met plat, bot uiteinde om mee te smeren, schrapen, roeren enz.
  2. (medisch) platte reep van hout of metaal om bepaalde vormen van lichamelijk onderzoek te verrichten
Synoniemen
Hyponiemen
Afgeleide begrippen
Vertalingen

Werkwoord

vervoeging van
spatelen

spatel

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van spatelen
    • Ik spatel. 
  2. gebiedende wijs van spatelen
    • Spatel! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van spatelen
    • Spatel je? 

Gangbaarheid

99 % van de Nederlanders;
98 % van de Vlamingen.[2]

Meer informatie

  • Zie de doorverwijspagina op Wikipedia voor meer informatie.

Verwijzingen