spatel
Nederlands
Uitspraak
Woordafbreking
- spa·tel
Woordherkomst en -opbouw
- Leenwoord uit het middeleeuws Latijn, in de betekenis van ‘platte lepel’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1351 [1]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | spatel | spatels |
verkleinwoord | spateltje | spateltjes |
Zelfstandig naamwoord
- (huishouden), (gereedschap) spaan, lepel e.d. met plat, bot uiteinde om mee te smeren, schrapen, roeren enz.
- (medisch) platte reep van hout of metaal om bepaalde vormen van lichamelijk onderzoek te verrichten
Synoniemen
Hyponiemen
Afgeleide begrippen
Vertalingen
1. spaan, lepel, e.d. met plat, bot uiteinde om mee te smeren
Werkwoord
vervoeging van |
---|
spatelen |
spatel
- eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van spatelen
- Ik spatel.
- gebiedende wijs van spatelen
- Spatel!
- (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van spatelen
- Spatel je?
Gangbaarheid
- Het woord spatel staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "spatel" herkend door:
99 % | van de Nederlanders; |
98 % | van de Vlamingen.[2] |
Meer informatie
- Zie de doorverwijspagina op Wikipedia voor meer informatie.
Verwijzingen
- ↑ "spatel" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be
Categorieën:
- Woorden in het Nederlands
- Woorden in het Nederlands van lengte 6
- Woorden in het Nederlands met audioweergave
- Zelfstandig naamwoord in het Nederlands
- Huishouden in het Nederlands
- Gereedschap in het Nederlands
- Medisch in het Nederlands
- Werkwoordsvorm in het Nederlands
- Woordenlijst Nederlandse Taal
- Prevalentie Nederland 99 %
- Prevalentie Vlaanderen 98 %