spaak

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • spaak
Woordherkomst en -opbouw
  • In de betekenis van ‘verbinding tussen naaf en velg’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1351 [1]
enkelvoud meervoud
naamwoord spaak spaken
verkleinwoord spaakje spaakjes

Zelfstandig naamwoord

de spaakv / m

  1. een staaf die de naaf en de velg van een wiel verbindt
    • De spaak was gebroken, maar dat hinderde niet. 
  2. (gereedschap) staaf als hefboom
Synoniemen
Hyponiemen
Afgeleide begrippen
Uitdrukkingen en gezegden
Vertalingen

Gangbaarheid

99 % van de Nederlanders;
95 % van de Vlamingen.[2]

Meer informatie

Verwijzingen