souvlaki

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

souvlaki
Uitspraak
Woordafbreking
  • sou·vla·ki
Woordherkomst en -opbouw
  • uit het Grieks [1]
enkelvoud meervoud
naamwoord souvlaki souvlaki's
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

de souvlakim

  1. (voeding) Grieks vleesgerecht met aan pennen geregen geroosterd vlees
     Griekenland staat op het randje van de afgrond. Het land verkeert in crisis; de schulden zijn torenhoog, de overheid ligt onder vuur en elke dag wordt in de Griekse hoofdstad Athene geprotesteerd. Ondertussen is in Europa topoverleg over de vraag: 'hoe gaan we de Grieken helpen?'. De toerist weet het wel, een ticket boeken naar een van de zonovergoten eilanden en zich daar tegoed doen aan souvlaki en ouzo.[2]
     En wie dacht dat de Grieken werkelijk zo lui waren als rechtse populisten ons zo graag willen doen geloven: vergeet het maar. Ook zij steken de handen nog uit de mouwen terwijl wij al lang voor de buis hangen. Hun werkweek duurt gemiddeld 43 uur per week. De souvlaki moet tenslotte ergens van betaald worden. De oorsprong van dit statistisch onderzoek ligt verborgen in het labyrint van de Europese Unie. Maar waar precies de onderzoekers hun gegevens hebben opgediept en hoe ze te werk zijn gegaan, geen idee.[3]

Gangbaarheid

75 % van de Nederlanders;
50 % van de Vlamingen.[4]

Meer informatie

Verwijzingen

  1. souvlaki op website: Etymologiebank.nl
  2. Bronlink Weblink bron
    Simone Lautenbach
    “Griekenland ondanks crisis overspoeld met toeristen” (21-06-2011), Tubantia
  3. Bronlink Weblink bron “Twentenaar liever lui dan moe?” (28-05-2014), Tubantia
  4. Bronlink geraadpleegd op 28 april 2020 Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be