soezig
Uiterlijk
- soe·zig
- naamwoord van handeling van soezen met het achtervoegsel -ig
stellend | vergrotend | overtreffend | |
---|---|---|---|
onverbogen | soezig | soeziger | soezigst |
verbogen | soezige | soezigere | soezigste |
partitief | soezigs | soezigers | - |
soezig [1]
- niet helemaal wakker
- ▸ Hij treft Schmidt aan in het souterrain van haar huis aan de Vossiusstraat in Amsterdam, ‘helemaal soezig van de witte wijn’, tevreden luisterend naar muziek.[2]
- Het woord 'soezig' staat niet in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "soezig" herkend door:
66 % | van de Nederlanders; |
60 % | van de Vlamingen.[3] |
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Weblink bron Wilma de Rek“Voor een woord met zo’n bitter-beladen bijklank heeft ‘ex’ belachelijk weinig letters” (5 juli 2019,), de Volkskrant
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be